Prikken
Door te prikken, meet je hoeveel suiker er in je bloed zit. Een normale waarde is tussen de 4 en 10 mmol/l, zit je onder de 4mmol/l dan heb je een hypo, zit je boven de 10 mmol/l, dan heb je een hyper.
Het is belangrijk om je bloedsuiker vaak te meten, want doordat je in de groei bent en veel speelt, kan je bloedsuiker veel schommelen.
Prikken
De spuit waarmee je de insuline inspuit, heet een insulinepen. Er bestaan verschillende soorten insulinepennen. Samen met de diabetesverpleegkundige bekijk je welke pen voor jou het meest geschikt is. Zij leert je ook waar en hoe je de verschillende insulines het beste kunt inspuiten. Dit zal ze ook aan papa en/of mama leren, waardoor zij je kunnen helpen als het niet lukt of als je het moeilijk vindt.
Hypo
Zit je onder de 3,5 mmo/l? Neem dan direct snelwerkende koolhydraten, zoals druivensuiker (dextro) of een glas ranja. Het is slim om er altijd voor te zorgen dat je dextro’s op zak hebt.
De diabetesverpleegkundige kan precies vertellen hoeveel koolhydraten je nodig hebt. Ook kan ze samen met jou een plan van aanpak bij een hypo maken.
Het kan zijn dat je bloedglucosewaarde zo laag is, dat je buiten bewustzijn raakt. Iemand moet je dan glucagon toedienen. Is er niemand in de buurt die je glucagon kan inspuiten, dan moet 112 gebeld worden.
Glucagon is een stof die ervoor zorgt ervoor dat je weer bij bewustzijn komt, door suiker vrij te maken uit de lever. Om de reserve suikers weer aan te vullen met glucose (en te voorkomen dat je weer een hypo krijgt), moet je daarna extra koolhydraten eten.
Hyper
Bij een te hoge bloedglucosewaarde heb je extra insuline nodig. Ook moet je extra drinken (maar wel zonder koolhydraten).
Daalt de hoge bloedglucosewaarde niet na het bijspuiten van insuline, dan moet je je bloed controleren op ketonen.
Je diabetesverpleegkundige legt je uit hoe je dit moet doen. Ook dit wordt aan papa en/of mama uitgelegd dus kan je altijd naar hen toe voor vragen.
Bron: (2020)